Winstdeling
Verdeling van de overwinst (aan het einde van de looptijd) tussen de beleggers en de aanbieder (doorgaans 70% tot 80% voor de belegger en 20% tot 30% voor de fondsaanbieder). Hiervoor worden verschillende systemen gehanteerd:
Het eerste systeem gaat uit van de werkelijk gerealiseerde winst (na kosten) die bij verkoop van het object wordt gerealiseerd ten opzichte van het oorspronkelijke ingebrachte beleggerskapitaal.
Het tweede systeem hanteert dezelfde berekeningswijze maar neemt bij het bepalen van de winst ook de tussentijdse aflossingen op de externe financiering mee. Daardoor wordt de winst over een groter bedrag berekend.
Een derde veel gebruikt systeem gaat uit van winstpreferentie voor beleggers gebaseerd op een vooraf bepaalde minimale jaarlijkse uitkering. Bij verkoop van het vastgoed aan het einde van de looptijd worden eerst de jaarlijkse uitkeringen aangevuld indien deze gedurende de looptijd niet zijn behaald. Resteert daarna nog een verkoopwinst, dan wordt deze verdeeld tussen de beleggers en de aanbieder.